Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het geschiedde nu, als zij [37]hen geslagen hadden, en [38]ik overgebleven was, dat ik [39]op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van [40]Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem? 37. Te weten de inwoners van Jeruzalem. 38. Te weten menende alleen overgebleven te zijn. Vergelijk 1 Kon.19:10; Rom.11:3. 39. Te weten door grote verslagenheid voor Gods strenge wraak en door medelijden over het verslagen volk. Vergelijk Gen.17:3. 40. Dat is, van Juda en Benjamin, en die van de andere stammen onder die mochten vermengd zijn. Zie 2 Kron.21:2, en de aantekening.